Algemeen

Terug in de tijd: Storm en ramp

Een verhaal van Stichting foar de Neiteam

De Stichting Foar de Neiteam krijgt veel oude verhalen over het skûtsje als vracht-, woon-, recreatie- of wedstrijdschip. Verhalen die tot de verbeelding spreken. Soms vol van vreugde, maar soms ook wreed… 

Wanneer de wind van zuidwest tot noordwest over ons land giert en storm- en regenvlagen het water opzwepen, veranderen de meren en kanalen in onstuimige en gevaarlijke vaarwaters. Ook al lijkt de vaarafstand kort en de kleine binnenvaartschepen bestand tegen de witgekuifde zoetwatergolven, de risico’s groeien met het toenemen van de windkracht. Toch moeten ze zich, diep geladen soms, op die woeste golven wagen puur en alleen om nog een snee brood op de plank te krijgen.  

Het is voor een buitenstaander vaak een mooie gedachte, een romantisch beeld, dat gemoedelijke, huiselijke van die kleine schepen. Het zeilt zo kalm voorbij en het ziet er in het roefje zo gezellig uit! En als de wind over de landerijen giert en het scheepje rustig en veilig in een nauw kanaal ligt, dan kan het inderdaad gezellig en knus in de roef zijn, waar de kinderen zich al vroeg leren schikken in de kleine ruimte, spelend en zich bezighoudend met het weinige dat men daar heeft. Maar die rust is noodgedwongen, want er moet het hele jaar door – als het water niet dichtgevroren is – worden gevaren en gezwoegd om met dat kleine Friese skûtsje van 32 ton de kost voor het gezin te kunnen verdienen én de hypotheek te kunnen aflossen. 

De Twee Gebroeders [L 325 N]
Het was zaterdagmorgen 7 december 1929. Schipper Albert Zwerver wilde met zijn ‘Twee Gebroeders’ van Schuilenburg over het Bergumermeer naar Beetsterzwaag varen. Aan boord waren zijn vrouw Jantje Trip, vijf kinderen en 15.000 metselstenen afkomstig van de steenfabriek uit Winneweer (Gr.). Die waren bestemd voor het nieuw te bouwen landhuis (De Zandhoeve) van burgemeester Jacob Bleeker in Beetsterzwaag. Tot dan verliep de reis zeer voorspoedig. Ze hadden op eigen kracht het skûtsje naar de stad Groningen gebracht en Motorschip de ‘Harmonie’ sleepte de ‘Twee Gebroeders’ nu verder. Vlak voor het dorp Wartena zouden ze, met een veel gunstiger wind, weer zelf verder gaan.  

Omdat het Bergumermeer zeer hol stond en de zuidwester stormachtige vormen aannam, was een oversteek op vrijdagavond onmogelijk. Zaterdagochtend om zeven uur werd besloten om de overtocht toch te wagen. Intussen begon de wind steeds meer aan te wakkeren en werd het meer met de minuut onstuimiger. Bovendien had het motorschip haar vaart aanmerkelijk verminderd, waardoor ze maar langzaam opschoten.

Nog geen minuut later sloegen de luiken weg en begon het schip water te maken

 

Al meer dan een uur dobberden ze op het steeds woester wordende water, toen het volgeladen skûtsje veel last van slagzij kreeg. Op vier-vijfde deel van de overtocht werd de toestand aan boord kritiek. Jantje riep nog naar de roerganger van het motorschip dat ze wat achteruit moesten stomen, zodat ze een minder gevaarlijke koers zouden krijgen. Ook schipper Albert zelf drong hierop aan, maar kreeg het antwoord dat dit onmogelijk was, wilden ze niet aan de grond lopen. Nog geen minuut later, het was ongeveer kwart voor negen, sloegen de dekkleden en luiken weg en begon het schip water te maken. Een zware golf stortte over het dek en wierp het schip nog meer slagzij. Albert duwde zijn vrouw het helmhout in handen en rende naar voren, waar drie van zijn kinderen – Johanna van 4, Cornelis van 6 en Albert van 8 jaar – in de durk nog rustig in hun bedjes sliepen. Tijd om kleren aan te trekken was er niet, elke seconde telde. Door het geschreeuw kreeg de bemanning van de ‘Harmonie’ in de gaten wat er zich afspeelde, maar het was onmogelijk om hulp te bieden. Terwijl de nog slaapdronken oudste kinderen bij hun moeder op de roef zaten, liet Albert zich in de roef zakken om de beide jongste kinderen te halen. Op dat moment sloeg de giek over, het schip begon nog meer naar één kant te hellen en maakte onmiddellijk meer water. Albert, die haast bij de bedjes van de twee jongsten was en al één van hen beethad, zag nog net hoe zijn vrouw en de drie kinderen over boord sloegen. Het water gulpte door de roefingang naar binnen, waardoor de schipper weer naar buiten dreef. Het kind was uit zijn vingers gegleden.  

Albert hees zich weer naar boven en sprong in het roeibootje achter het schip om zijn vrouw en drie oudste kinderen te redden. De twee jongens kreeg hij al snel te pakken en ook zijn vrouw kon hij bij de roeiboot krijgen. Terwijl ze alle moeite deden om bij het motorschip te komen, zag schipper Zwerver opeens aan bakboord zijn vierjarig dochtertje Johanna in het water liggen. Ze dreef snel af, maar kon gelukkig door de opvarenden van het motorschip worden gered waarna ze in het vliegende stormweer het motorschip bereikte en samen met haar moeder en de andere twee kinderen aan boord werd gebracht. Het zinkende skûtsje lag inmiddels al een meter onder water. Terugkeren was levensgevaarlijk. Door de storm konden ze niets op het meer beginnen. Niemand zag kans de beide jongste kinderen – de 2-jarige Jan en Jacob die pas een half jaar oud was – uit het roefje te bevrijden. Ze zonken met het schip naar de diepte en verdronken zo in hun bedjes. 

Op het motorschip werden de drie geredde kinderen in dekens gewikkeld. De vierjarige Johanna was bewusteloos uit het water gekomen, maar na enige moeite kwam ze weer een beetje bij. Half gekleed met de hoogstnoodzakelijke droge kleding van de opvarenden van de ‘Harmonie’, wachtten ze tot de ‘Lemmerboot I’ passeerde die hen vervolgens aan wal bracht. Daar was een menigte mensen samengestroomd. Brandstofhandelaar en winkelier Brouwer, die langs de Groningervaart woonde, nam het gezin liefderijk op en uit alle windrichtingen kwamen omwonenden droge kleren brengen.  

De ouders en de beide jongens hadden lichamelijk weinig nadelige gevolgen van het gebeuren ondervonden, maar de kleine Johanna had veel water binnengekregen en de dokter vreesde voor longontsteking. De lichamen van de beide achtergebleven kinderen konden door de hevige wind nog niet worden opgehaald. Ze bevonden zich vermoedelijk nog in de roef van de ‘Twee Gebroeders’. Twee brugwachters zouden de volgende ochtend met een roeiboot proberen het skûtsje te bereiken, maar zolang het stormde was ook dat een levensgevaarlijke operatie. 

Alles kwijt
Met het zinken van de ‘Twee Gebroeders’ waren Albert en zijn gezin huis en haard kwijtgeraakt. Het schip was niet verzekerd en ook een geldbedrag van zo’n driehonderd gulden lag nu op de bodem van het Bergumermeer. De lading stenen in het ruim met een waarde tussen de vier- en vijfhonderd gulden was wel verzekerd, maar het was onmogelijk om het schip te lichten. Het lag nog steeds onder een meter woeste deining, de mast inmiddels gebroken. De kosten van het lichten waren hoog en werden niet gedekt. Zodra het schip boven water werd gebracht zou het volgens de wet niet meer eigendom van Albert zijn en als ze het voor een schappelijke prijs aan hem teruggaven moest er heel veel gebeuren om het skûtsje weer in goede staat te krijgen. Dat geld had hij niet en ook zijn familie, allemaal kleine schippers, konden hem niet helpen.

Na anderhalve week waarin bergingsfirma IJsbrandy uit Leeuwarden op allerlei manieren probeerde om het skûtsje boven water te krijgen, lukte het eindelijk. In de roef werd het lichaam van het verdronken oudste zoontje gevonden, maar van zijn broertje ontbrak ieder spoor. Twee keer werd er nog langs de wallen van het meer gezocht, maar zonder resultaat. Het lichaampje wordt twee weken later in het vaarwater bij Eestrum gevonden. De broertjes zijn op het kerkhof in Bergum naast elkaar begraven.   

Inzamelingsactie
Schipper Zwerver, vol verdriet, keek toe hoe er begonnen was met het lossen van de steenlading. Wat moest hij nu beginnen? Het antwoord kwam van de Armenraad in Leeuwarden, want wat als men de handen nu eens ineen zou slaan en iedereen iets af zou staan voor het zwaar getroffen gezin? Dan konden ze de schipper misschien helpen met een doorstart. De Armenraad plaatste een advertentie:  

“Als we maar willen! Als we maar even des schippers leed mee voelen! Wij vermogen niet het grote leed van hem en zijn vrouw weg te nemen, maar we kunnen wel den materiële nood helpen lenigen, en de schipper de hoop en de troost geven van weer in staat te zijn opnieuw voor vrouw en kinderen het brood te verdienen”.  

Er volgde een grote inzamelingsactie in verschillende Friese plaatsen die uiteindelijk 650 gulden opleverde. Maar ook tot ver buiten de provinciegrenzen werd de sympathieke gedachte opgepakt. Van overal werden giften gedaan. Zo kwam er van buiten Friesland nog ruim dertienhonderd gulden binnen. 

 

Een nieuwe start
Al met al leverden de acties fl. 3069,68 gulden op. Het skûtsje kon weer helemaal worden opgeknapt en werd op zaterdag 1 februari 1930 bij de Noorderbrug in Leeuwarden onder veel belangstelling door de Armenraad aan schipper Zwerver overgedragen. De ‘Twee Gebroeders’ zag er weer netjes uit. 

Het skûtsje bestaat nog steeds en ligt sinds begin jaren 80 in de Purmerringvaart waar het tegenwoordig bewoond wordt door Tabita Blok uit Edam. 

Tags
Show More

Related Articles

Geef een reactie

Back to top button
Close
Close